Al van kindsbeen af is Pasen mijn favoriete feestdag. Daar waar al mijn schoolkameraadjes de voorkeur gaven aan Sinterklaas, had ik een zwak voor de Paashaas. Die had tenminste geen kriebelbaard en die kon je ook niet zomaar meenemen in een grote juten zak als je een piepklein beetje stout was geweest.
Ik herinner me nog de geuren en kleuren van Pasen uit mijn jeugd . De vele witte en bruine chocolade eieren die we mochten rapen in het hoge gras, de omvangrijke buit die we vol trots toonden aan de grote mensen om ze daarna zorgvuldig te stapelen in een mooie rieten mand, de warme stralen van de lentezon, het verloren ei, al half gesmolten, dat in de namiddag nog werd ontdekt, het prachtige boeket van gele narcissen dat de tafel sierde. In mijn herinnering was Pasen ook altijd het begin van een heerlijke periode, de tijd van korte broeken en sandalen, van buiten spelen tot het donker werd.
Maar mijn allermooiste Paassouvenir dateert van zo’n 13 jaar geleden. Het was op een druilerige woensdagnamiddag enkele weken voor Pasen. Terwijl grote zus haar tekentalenten ontplooide in de academie, waren kleine broer (toen zeven) en ik een karretje aan het vullen in de supermarkt. We kozen zorgvuldig een zakje uit met kleine eitjes verpakt in glanzend gekleurde papiertjes. En toen, daar tussen de rekken vol chocolade, ontspon zich volgende conversatie :
-Mama, mogen wij dat eigenlijk al kopen, die eitjes, want de paashaas moet dat toch brengen?
-Ach, één zakje zal wel geen kwaad kunnen, wij mogen toch wel een keertje voorproeven.
- Zeg mama, bestaat de paashaas wel echt want op school zeggen ze dat jij de chocolade eieren brengt?
Even twijfelde ik, ik ben niet graag degene die kinderillusies aan diggelen slaat, maar aan de andere kant, eerlijkheid boven alles.
- Dat is juist, schat, mama brengt die eitjes.
Een paar minuutjes stilte. We laten het eventjes bezinken, dacht ik nog.
- Maar mama, jij bent echt fantastisch.
Wauw, zoveel appreciatie van mijn kind .Trots als een pauw liep ik daar achter mijn winkelkarretje te blinken.
- En al die huizen, zoveel werk, maar mama, hoe doe jij dat toch?
-Wablief?
Ik botste met mijn kar bijna frontaal tegen een zorgvuldig opgebouwde toren wc papier. Dacht mijn kind nu werkelijk dat ik persoonlijk verantwoordelijk was voor de gehele distributie van de chocolade-paaseierenindustrie?
Met pijn in mijn hart moest ik die prachtige zeepbel doorprikken en vertellen dat mama helaas niet ’s werelds paashaas was. Wat had hij een intens teleurgestelde blik in zijn ogen toen ik hem uitlegde dat het in de werkelijke wereld ieder voor zich was en dat elke mama zorgde voor de eieren van haar eigen kroost.
Mijn middelste, kind van zijn moeder, ondertussen bijna 20, student aan Luca art, maar nog steeds een fantast, naïef, dromerig, en vol geloof in het onmogelijke. Ik hou van de manier waarop hij vol verwondering de zijwegeltjes van het leven bewandelt, hoe hij daardoor steeds die dingen opmerkt die voor het grootse deel van de mensheid onzichtbaar zijn. Maar wat zal hij nog vaak met zijn hoofd tegen de muur lopen…
Zelf ben ik door schade en schande al een heel stuk wijzer en weet ik dat het leven in het algemeen niet gemaakt is voor dromers. Maar elk jaar rond Pasen wanneer ik mijn eerste kleine chocolade-eitje uit het gekleurd papiertje peuter, denk ik terug aan dat moment in de supermarkt, aan dat kleine blonde jongetje van toen dat er van uit ging dat zijn mama zomaar eventjes de hele wereld kon bevoorraden met chocolade eieren. Mmmmm, wat smaakt ze zoet, die herinnering.